‘Het geheim van de vooruitgang van de mens bestaat uit zijn gebed.’
[De onbekende filosoof (Pseudoniem van Louis-Claude de Saint-Martin), L’Homme de désir (1790) (De mens van verlangen)]
Wat betekent dat? Ik heb het altijd een intrigerende uitspraak gevonden: de vooruitgang van de mens is gelegen in zijn gebed en in niets anders. Tegelijkertijd, en dat duidt het woord ‘geheim’ aan, is deze ‘vooruitgang’ onzichtbaar, onmeetbaar, onnavolgbaar. Het is een vooruitgang van een geheel andere aard dan de zogenaamde vooruitgang in evolutionair of technologisch opzicht. We hebben inmiddels camera’s op Mars geplaatst en kunnen mensenlevens door medisch ingrijpen vele jaren verlengen, maar in moreel opzicht is de mens niet aantoonbaar vooruitgegaan. Wij zijn in wezen nog dezelfde als onze soortgenoten in het oude Griekenland of Mesopotamië.
Wat is dan die vooruitgang die door het gebed wordt bewerkstelligd? En wat merken we daarvan? Vele jaren geleden, tijdens een etentje met vrienden, kwam het gesprek om een of andere reden op het leven van gebed dat monniken en nonnen in de kloosters leiden, met de dagelijkse getijdengebeden als spil van hun bestaan. Een van de aanwezigen had daar een uitgesproken mening over: “Je kunt van alles doen met je leven, maar je dagen doorbrengen met bidden als belangrijkste bezigheid, dat vind ik echt volkomen zinloos.” Ik schrok van dit vernietigende oordeel, maar wist niet goed wat ik ertegenin moest brengen. En natuurlijk, als je niet gelooft dat een gebed een verbinding tot stand brengt, dat het gehoord wordt, ontvangen wordt en beantwoord, dan is het een zinloze schreeuw in de ruimte.
Veel mensen die als kind nog konden bidden, verliezen later dat vermogen. Ze kunnen het vanaf een zeker moment niet meer. Ze geloven niet meer in ‘een God’ waar een gesprek mee mogelijk is. Ze vinden dat idee kinderlijk, naïef, primitief; een soort wensdenken waar zij overheen zijn gegroeid. ‘Dat beeld van die man met die baard,’ zeggen ze dan, of: ‘God bestaat niet, alleen de oerknal.’
Over beelden van God, transcendentie en immanentie en de oerknal een andere keer wellicht meer. Nu alleen iets over die vooruitgang, dat geheim. Alleen wie bidt kan er iets van bespeuren, al schuilt er een gevaar in het woord ‘vooruitgang’ – je kunt het gemakkelijk verkeerd begrijpen. Het geeft een beweging, een verandering aan die betrekking heeft op een innerlijke transformatie. Net als ‘het gaan van de Weg’. Je kunt vragen: waar is die weg dan, en waar voert die naartoe? Naar het beloofde land? Het paradijs? Het Koninkrijk der Hemelen? Ja, dat is de richting, maar zoals we weten: dat koninkrijk is niet van deze wereld.
In Letters van het leven zegt Friedrich Weinreb: ‘Zodra er sprake is van een weg – hier de verzinnebeelding van het zoeken naar God, het verlangen naar de Vader – en zodra zich een weg aftekent die uit de ban der gevangenschap naar de verlossing en de vrijheid voert, verschijnt de menselijke vorm. Dit is immers de gehele zin van het menselijk bestaan: zijn weg tot God.’ Hier zegt Weinreb eigenlijk hetzelfde als de onbekende filosoof over vooruitgang en gebed. Weinreb voegt eraan toe: ‘Deze weg zou evenwel niet meer dan een mechanisch verlopend proces zijn als de mens niet in staat was hem in absolute geestelijke en in intellectuele vrijheid te gaan. Op zijn levensweg wordt de mens door de verzoeking begeleid. Ze wil hem op de proef stellen: laat hij zich verleiden, of wordt ze naar haar plaats terugverwezen? Daarmee wordt de verzoeking tot het symbool van de menselijke onafhankelijkheid en daadkracht.’ (Letters van het leven, p. 63).
Zeer, zeer lang is de weg om het woord in praktische daden om te zetten, schreef Louis-Claude de Saint-Martin – de onbekende filosoof – in De Mens van Verlangen. Het betreft de weg van het hart, die door middel van gebed wordt afgelegd. Wat hier wordt ‘bereikt’ en wat hier wordt ontvangen kan slechts in termen van innerlijke krachten worden verstaan.