Sinds 1998 volg ik scholing in westerse meditatie, contemplatie, mystiek en kabbala bij Daniël van Egmond (godsdienstfilosoof en oprichter van Stichting Arcana), Vera de Ley (mede-oprichter Stichting Arcana) en Minouc Heijbroek (Westersemeditatie.nl). Ook volg ik sinds 2015 meditaties en cursussen lectio divina bij Karin van Beek (Petach) en nam deel aan kloosterretraites onder haar leiding in Chevetogne (thema’s o.a. Johannes de Voorloper en de bruiloft te Kana). Momenteel maak ik deel uit van een studiegroep die teksten van de mysticus Johannes van het Kruis leest en bespreekt.
Ik ben eindredacteur van Metanoia, tijdschrift voor meditatie, contemplatie en mystiek.
“Ik neem niet gewoon verhalen op. Ik verzamel ze en volg de menselijke geest, daar waar leed een klein mens groot maakt. Waar iemand die groei doormaakt en niet meer het verstomde en spoorloos verdwenen proletariaat van de geschiedenis is. Waar zijn ziel loskomt. Waar ligt mijn conflict met de autoriteiten? Dat ik begrepen heb dat een groot ideaal een kleine mens nodig heeft en geen grote. Voor dat ideaal is een groot mens overbodig en storend. Hij is lastig te bewerken. Ik ga naar hem op zoek, naar zo’n kleine grote mens. Iemand die, hoewel vernederd, vertrapt en beschimpt, ondanks Stalinkampen en verraad, toch de overwinning heeft behaald. Die een wonder heeft verricht.”
(Nobelprijswinnares Svetlana Alexijevitsj: De oorlog heeft geen vrouwengezicht, p. 21 )
“Op een avond hakkelde ik een gebed voor een priester die bang is voor de dood en zich daarvoor schaamt. Ik zei met enige schroom zo’n beetje tegen God: verlicht de ziel van pater x …, maak dat hij voelt dat U hem de hand reikt, maak dat hij voelt dat de dood niet bestaat, want in feite zijn we al in de eeuwigheid, maak dat hij voelt dat liefhebben betekent dat je niet doodgaat, dat de overgave aan jezelf niet je dood betekent, maak dat hij dagelijks een bescheiden blijdschap voelt, maak dat hij U niet te veel vragen stelt, want het antwoord zou even mysterieus zijn als de vraag, maak dat hij bedenkt dat je niet kunt uitleggen waarom een kind naar een zoen van zijn moeder verlangt, en toch doet het dat en toch is de zoen volmaakt, maak dat hij de wereld onbevreesd aanvaardt, want wij werden geschapen voor die onbegrijpelijke wereld en zijn ook onbegrijpelijk, dus bestaat er een verband tussen het mysterie van de wereld en ons eigen mysterie, maar dat verband wordt niet duidelijk zolang we het willen begrijpen, zegen hem opdat hij vol blijdschap het brood dat hij eet en de slaap die hij slaapt beleeft, maak dat hij barmhartig is jegens zichzelf, anders zal hij niet kunnen voelen dat God hem liefheeft, maak dat hij de schroom van zich afzet om te wensen dat hij in het uur van zijn dood een mensenhand heeft die zijn hand drukt, amen. (Pater x … had me gevraagd voor hem te bidden.)”
uit: Clarice Lispector, De ontdekking van de wereld; Kronieken, p. 22-23 (1967)
Onderstaande tekst is de inleiding die godsdienstfilosoof Daniël van Egmond schreef voor het boek ‘Spirituele Kerst’ (Rozekruis Pers).
Tijdens de herfstequinox zijn licht en duisternis precies met elkaar in evenwicht. Daarna begint de invloed van de duisternis almaar toe te nemen en wordt de kracht van het licht steeds zwakker. Rondom de kersttijd is de duisternis het diepst en kunnen we alleen maar in vertrouwen wachten tot het licht opnieuw wordt geboren. Zo ervoeren de mensen van oudsher de afwisseling en strijd tussen licht en duisternis in hun eigen leven.
Toen de dorpen en steden nog niet in kunstlicht baadden, was
de toenemende duisternis voor hen bijna tastbaar aanwezig en konden ze niet
anders dan vol verlangen wachten op het nieuwe licht. Zij hoorden de verhalen
over de wonderbaarlijke geboorte die in een ver verleden in deze duisternis had
plaatsgevonden: Gods zoon was geboren op een verborgen plek om de mensheid te
bevrijden van de duisternis.
Het licht dat straks weer sterker zou worden, was een teken
van die geboorte. Het was niet alleen een uiterlijk licht, maar kon ervaren
worden als een innerlijk licht dat de duisternis van het dagelijks leven
doorbreekt.
In de christelijke mystieke stromingen werd van oudsher de
Kerst altijd al op een spirituele wijze geduid. Of de zoon van God nu wel of
niet ooit in Bethlehem op aarde was gekomen is niet zo belangrijk; het gaat
erom dat zijn geboorte in ons gaat plaatsvinden.
Pas met de opkomst van de rozenkruisers beweging in de 17e
eeuw en de toenemende invloed van de geschriften van Jacob Boehme, werd de
innerlijke betekenis van Kerstmis steeds vaker buiten de kloostermuren
besproken: met Kerst gaat het niet zozeer om het herdenken van een historische
gebeurtenis, maar om een wonder dat zich aan ieder van ons kan voltrekken: de
geboorte van ze zoon in ons.
De christelijk-theosofische traditie van Jacob Boehme
vertelt dat wij, zolang er geen innerlijke transformatie of wedergeboorte heeft
plaatsgevonden, in duisternis leven. Wat voor onze gewone ogen licht is, is
diepe duisternis voor de innerlijke mens.
Deze traditie benadrukt dat we een radicaal onderscheid
moeten maken tussen de uiterlijke en de innerlijke mens. De uiterlijke mens
zijn wij, zoals we in ons dagelijks leven functioneren. Onze aandacht wordt
voortdurend aangetrokken door onze zintuiglijke ervaringen. Maar bovenal worden
we beheerst door de onophoudelijke stroom van gedachten, gevoelens, fantasieën
en begeerten.
Hoewel we menen dat wijzelf de bron zijn van deze
voortdurende stroom, zijn we niet in staat deze te stoppen. Daaruit blijkt al
dat wij door deze stroom worden bepaald, in plaats van dat wij zelf de inhoud
van ons bewustzijn bepalen.
Daar dit te vergelijken is met de droomtoestand, benadrukken
de meeste tradities dat we in ons dagelijks leven helemaal niet wakker zijn,
maar dat we ook overdag nog steeds slapen. Het enig onderscheid met de gewone
slaap is, dat we nu wel reageren op allerlei zintuiglijke prikkels. En net
zoals we tijdens de slaap menen wakker te zijn, zijn we in onze zogenaamde
waaktoestand voortdurend in een soort slaap.
Maar wat of wie is dan de innerlijke mens? Die is de ziel
die in ons geboren kan worden. Net zoals Jezus uit Maria geboren werd, kan de
ziel uit ons, uiterlijke mensen, geboren worden. Vandaar dat Angelus Silesius,
leerling van de christelijk-theosofische en rozenkruisers traditie, schrijft:
Wat baat het Gabriël, of gij Maria groet, Indien gij niet aan mij dezelfde boodschap doet?
Wij kunnen – zoals Maria – leren om ons niet langer te
vereenzelvigen met de onophoudelijke stroom van gedachten, gevoelens en
verlangens. Maar dat betekent dat wij, uiterlijke mens, wakker moeten worden en
bereid moeten zijn te luisteren naar de woorden die Gabriël en andere boodschappers tot ons spreken.
Levend in onze duisternis, maar wakker geschud door deze
boodschappers, leren we vol overgave te zeggen: “mij geschiede naar uw woord”.
Vandaar dat Angelus Silesius zegt:
God zelf heeft God gebaard, zal hij hem in u baren, Zo moet uw wil zich eerst daartoe bereid verklaren. Als gij het Eeuwige Woord in u wilt horen spreken, Laat dan het mensenwoord de stilte niet verbreken.
Het moet in ons stil worden, we moeten zo aandachtig worden
dat we deze boodschap kunnen ontvangen. Dit betekent dat we niet langer
automatisch reageren op wat er zoal verteld wordt, maar dat we werkelijk gaan
luisteren, en als Maria de woorden in ons hart bewaren als een kiem die later
tot ontplooiing kan komen.
Deze aandachtige levenshouding is een noodzakelijke
voorwaarde opdat de innerlijke mens – de zoon van God – in ons geboren kan
worden. Zo’n levenshouding houdt in dat we op een ontvankelijke manier leren
luisteren en waarnemen.
Gewoonlijk hebben wij echter al onze mening klaar voordat
een ander is uitgesproken en luisteren we niet echt wat hij of zij ons te
zeggen heeft. Ook laten we ons zelden nog verrassen door wat zich in de wereld
aan ons toont. We hebben immers alles al zo vaak gezien, zodat we nu wel weten
hoe de wereld eruit ziet.
Een ontvankelijke manier van waarnemen maakt het echter
mogelijk dat de alledaagse dingen zich plotseling op een nieuwe, frisse wijze
aan ons tonen. Dat is het begin van de wederkomst van het licht! Door te
wachten, stil en ontvankelijk te zijn, kan het licht tot de duisternis van ons
waakbewustzijn doordringen en is het moment van de innerlijke Kerst
aangebroken.
De uiterlijke mens leeft meestal voornamelijk vanuit het
hoofd. Vandaar dat de onophoudelijke gedachtestroom ons voortdurend op
sleeptouw nemen. In de traditie van het Rozenkruis staat daarentegen het hart
centraal, vaak gesymboliseerd door de roos. Dat hart opent zich naarmate we
meer en meer leren om met aandacht te leven. Zoals Angelus Silesius zegt:
Uw hart ontvangt als dauw genaden menigvoud Indien gij als een roos uzelf voor God ontvouwt.
De dauw is een alchemistisch symbool. Als de dauw uit de
hemelen neerdaalt op de uiterlijke, gestorven mens, vindt de wederopstanding
plaats: de ziel – de zoon van God – staat op uit het aardse omhulsel van de
uiterlijke mens. Ja, dit betekent dat de uiterlijke mens moet sterven.
Als wij niet langer
vanuit onze eigen wil en begeerte handelen en spreken, maar aandachtig en
ontvankelijk worden, begint de uiterlijke mens daadwerkelijk te sterven. Zonder
dit stervensproces, zonder de duisternis die aan de geboorte van het licht
voorafgaat, kan de ziel niet tot geboorte komen:
God moest opdat gij leeft, het aardse leven derven. Hoe denkt gij zonder dood zijn leven te beërven?
Zonder deze geboorte is ons leven als uiterlijke mens
onvruchtbaar. De uiterlijke mens is van stof gemaakt en zal tot stof
wederkeren. Met ‘stof’ wordt niet alleen het fysieke lichaam aangeduid, maar
onze persoonlijkheid, alles waarmee wij ons gewoonlijk identificeren. Dat alles
moeten we leren los laten, want:
Werd Christus duizendmaal in Bethlehem geboren En niet in u, helaas, gij zijt dan toch verloren.
Dat klinkt ernstig en dat is het ook. Maar de jaarlijkse
terugkeer van het licht dat we met Kerst vieren, herinnert ons er steeds
opnieuw aan dat het licht in ons geboren kan worden. De jaarlijkse – en
dagelijkse – terugkeer van het uiterlijke licht voedt onze hoop en vertrouwen
dat ook in ons het wonder van de geboorte kan plaatsvinden.
De heilige Franciscus van Asissi
schreef het Zonnelied (‘Cantico del Frate Sole’) aan het einde van zijn leven,
vermoedelijk in de lente van het jaar 1225, toen hij zwaar ziek lag in San
Damiano en de pijnlijke tekenen van stigmata vertoonde. Het Zonnelied is het
eerste lied dat in het Italiaans (in een Umbrisch dialect) werd geschreven. Het
bezingt de schepping in termen van ‘broeder zon’ en ‘zuster maan’. Opmerkelijk
is dat Franciscus in het loflied niet alleen de schoonheid van de schepping bezingt,
maar ook aspecten als ziekte en dood.
Afgelopen zaterdag 23 maart woonde ik in het Concertgebouw in Amsterdam een verpletterend mooie uitvoering bij van Franciscus’ Zonnelied, zoals het in 1997 op muziek is gezet door Sofia Goebaidoelina. Uitvoerders van dit stuk van bijna drie kwartier waren het Groot Omroepkoor o.l.v. dirigent Philipp Ahmann en cellist Ivan Monighetti. Zij kregen een langdurige staande ovatie.
In het programmaboekje las ik dat Goebaidoelina’s eigenzinnige stijl van componeren van meet af aan omstreden was in communistisch Rusland, maar ze weigerde concessies te doen. ‘Al haar composities zijn doordrenkt van religieuze, filosofische, mystieke en poëtische betekenissen,’ schrijft musicologe Thea Derks, ‘… stilte is een wezenlijk onderdeel van haar muziek… Elke nieuwe compositie is tegelijkertijd een eerbetoon aan God en een uitdrukking van haar diepe verbondenheid met mens en natuur.’
Hoe subversief Goebaidoelina’s religiositeit was in de maatschappij waarin ze opgroeide, wordt duidelijk als je leest hoe zij die in haar jeugd zelfs voor haar ouders moest verbergen:
‘Toen de communisten in 1917 aan de macht kwamen in Rusland, predikten leiders als Lenin en Stalin het staatsatheïsme. Ook al bestond er officieel vrijheid van godsdienst, de staat vond genoeg manieren om gelovigen te vervolgen. Zij werden bijvoorbeeld beticht van staatsvijandige opvattingen of activiteiten. Haar ouders schrokken dan ook flink toen Sofia Goebaidoelina als peuter getuigde van haar sterke hang naar spiritualiteit. Als overtuigde atheïsten moesten zij niets van haar neigingen hebben, en de jonge Sofia leerde haar gevoelens voor hen te verbergen. In het geheim bad ze tot God. Van meet af aan droomde ze ervan componist te worden. ‘Ik heb in die jaren veel gebeden – thuis als ik alleen was, op de binnenplaats, in het bos…,” zei ze hierover. ‘Ik droeg de wens componist te worden diep in mij, maar was klein, verlegen en geremd. Daarom bad ik dat God mij uit deze uitzichtloze situatie zou verlossen en op weg zou helpen.’ Haar gebeden werden verhoord…
Zonnelied van de H. Franciscus van Assisi
Allerhoogste, almachtige, goede Heer, van U zijn de lof, de roem, de eer en alle zegen. U alleen, Allerhoogste, komen zij toe en geen mens is waardig uw naam te noemen.
Wees geprezen, mijn Heer met al uw schepselen, vooral door mijnheer broeder zon, die de dag is en door wie Gij ons verlicht. En hij is mooi en straalt met grote pracht; van U, Allerhoogste, draagt hij het teken.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster maan en de sterren. Aan de hemel hebt Gij ze gevormd, helder en kostbaar en mooi.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder wind en door de lucht, bewolkt of helder, en ieder jaargetijde, door wie Gij het leven van uw schepselen onderhoudt.
Wees geprezen, mijn Heer, door zuster water,
die heel nuttig is en nederig, kostbaar en kuis.
Wees geprezen, mijn Heer, door broeder vuur,
door wie Gij voor ons de nacht verlicht;
en hij is mooi en vrolijk, stoer en sterk.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster, moeder aarde,
die ons voedt en leidt,
en allerlei vruchten voortbrengt, bonte bloemen en planten.
Wees geprezen, mijn Heer, door wie omwille van uw liefde
vergiffenis schenken, en ziekte en verdrukking dragen.
Gelukkig wie dat dragen in vrede,
want door U, Allerhoogste, worden zij gekroond.
Wees geprezen, mijn Heer, door onze zuster de lichamelijke dood,
die geen levend mens kan ontvluchten.
Wee hen die in doodzonde sterven;
gelukkig wie zij in uw allerheiligste wil vindt,
want de tweede dood zal hun geen kwaad doen.
Prijs en zegen mijn Heer, en dank en dien Hem in grote nederigheid.
Uit: Franciscus van Assisi, De Geschriften. Haarlem: Gottmer, 2006
Waarom ontwaak ik, alsof deze nacht
Niet eender is als alle andere nachten?
Wat vreemd verlangen hield in mij de wacht,
Terwijl ik meende, niets meer te verwachten?
Waar is de ster, die boven ’t wonder staat?
Waar zijn de stemmen van de englenreien?
Ik hoor wat mensen loopen in de straat,
Zwaar klinkt hun stap op de bevroren keien.
Zwaar klinkt hun stap, hun ingetogen zwijgen
Geeft aan dien gang een vastberadenheid.
Hoe konden zij zoo’n zekerheid verkrijgen?
Mijn God, ik zie de ster niet die hen leidt!
Zal ik dan altijd de Herodes blijven,
Die steeds de wijzen weer voorbij laat gaan,
Die leest en herleest, wat profeten schrijven
Van dezen nacht, maar kan het niet verstaan?
Maar kán het niet verstaan, en ’t wordt weer stil…
Wéér werd in mij het wonder niet geboren.
Ben ik dan niet een mensch van goeden wil,
Mijn God, waarom word ik niet uitverkoren?
De ‘wijzen’ zijn voorbij, benijd, veracht; Op welk een dwaasheid heb ik liggen wachten? Waarom ben ik ontwaakt in deze nacht, Die eender is als alle andere nachten?
Frans Muller
Uit: God in gedichten; De mooiste religieuze poëzie van de twintigste eeuw uit de Lage Landen, Lannoo, 2007
Dit gedicht heet ‘Kerstnacht van de ongelovige’, maar hier is geen ongelovige aan het woord. De indringende vragen die in het gedicht worden gesteld, geven blijk van een diep verlangen om het wonder van de Goddelijke geboorte zelf deelachtig te worden.
De ik-figuur voelt ‘een vreemd verlangen’ dat hij niet begrijpt, dat hem wakker houdt, maar dat niet wordt vervuld: ‘Wéér werd in mij het wonder niet geboren.’ Hij verbaast zich over de ‘zekerheid’ die hij bij de kerkgangers van deze Kerstnacht meent te zien. Hij ziet geen ster, hoort geen engelengezang en weet niet waar hij eigenlijk op wacht.
‘Augustinus zegt: dezelfde geboorte gebeurt aldoor, maar als die niet in mij gebeurt, wat helpt me dat dan? Maar dat ze in mij gebeurt, daar hangt alles van af…’ (Meister Eckhart, preek 5)
Iets soortgelijks zegt Angelus Silesius, leerling van de christelijk-theosofische en rozenkruiserstraditie:
Wat baat het Gabriël, of gij Maria groet, Indien gij niet aan mij dezelfde boodschap doet?
‘Het geheim van de vooruitgang van de mens bestaat uit zijn gebed.’
[De onbekende filosoof (Pseudoniem van Louis-Claude de Saint-Martin), L’Homme de désir (1790) (De mens van verlangen)]
Wat betekent dat? Ik heb het altijd een intrigerende uitspraak gevonden: de vooruitgang van de mens is gelegen in zijn gebed en in niets anders. Tegelijkertijd, en dat duidt het woord ‘geheim’ aan, is deze ‘vooruitgang’ onzichtbaar, onmeetbaar, onnavolgbaar. Het is een vooruitgang van een geheel andere aard dan de zogenaamde vooruitgang in evolutionair of technologisch opzicht. We hebben inmiddels camera’s op Mars geplaatst en kunnen mensenlevens door medisch ingrijpen vele jaren verlengen, maar in moreel opzicht is de mens niet aantoonbaar vooruitgegaan. Wij zijn in wezen nog dezelfde als onze soortgenoten in het oude Griekenland of Mesopotamië.
Wat is dan die vooruitgang die door het gebed wordt bewerkstelligd? En wat merken we daarvan? Vele jaren geleden, tijdens een etentje met vrienden, kwam het gesprek om een of andere reden op het leven van gebed dat monniken en nonnen in de kloosters leiden, met de dagelijkse getijdengebeden als spil van hun bestaan. Een van de aanwezigen had daar een uitgesproken mening over: “Je kunt van alles doen met je leven, maar je dagen doorbrengen met bidden als belangrijkste bezigheid, dat vind ik echt volkomen zinloos.” Ik schrok van dit vernietigende oordeel, maar wist niet goed wat ik ertegenin moest brengen. En natuurlijk, als je niet gelooft dat een gebed een verbinding tot stand brengt, dat het gehoord wordt, ontvangen wordt en beantwoord, dan is het een zinloze schreeuw in de ruimte.
Veel mensen die als kind nog konden bidden, verliezen later dat vermogen. Ze kunnen het vanaf een zeker moment niet meer. Ze geloven niet meer in ‘een God’ waar een gesprek mee mogelijk is. Ze vinden dat idee kinderlijk, naïef, primitief; een soort wensdenken waar zij overheen zijn gegroeid. ‘Dat beeld van die man met die baard,’ zeggen ze dan, of: ‘God bestaat niet, alleen de oerknal.’
Over beelden van God, transcendentie en immanentie en de oerknal een andere keer wellicht meer. Nu alleen iets over die vooruitgang, dat geheim. Alleen wie bidt kan er iets van bespeuren, al schuilt er een gevaar in het woord ‘vooruitgang’ – je kunt het gemakkelijk verkeerd begrijpen. Het geeft een beweging, een verandering aan die betrekking heeft op een innerlijke transformatie. Net als ‘het gaan van de Weg’. Je kunt vragen: waar is die weg dan, en waar voert die naartoe? Naar het beloofde land? Het paradijs? Het Koninkrijk der Hemelen? Ja, dat is de richting, maar zoals we weten: dat koninkrijk is niet van deze wereld.
In Letters van het leven zegt Friedrich Weinreb: ‘Zodra er sprake is van een weg – hier de verzinnebeelding van het zoeken naar God, het verlangen naar de Vader – en zodra zich een weg aftekent die uit de ban der gevangenschap naar de verlossing en de vrijheid voert, verschijnt de menselijke vorm. Dit is immers de gehele zin van het menselijk bestaan: zijn weg tot God.’ Hier zegt Weinreb eigenlijk hetzelfde als de onbekende filosoof over vooruitgang en gebed. Weinreb voegt eraan toe: ‘Deze weg zou evenwel niet meer dan een mechanisch verlopend proces zijn als de mens niet in staat was hem in absolute geestelijke en in intellectuele vrijheid te gaan. Op zijn levensweg wordt de mens door de verzoeking begeleid. Ze wil hem op de proef stellen: laat hij zich verleiden, of wordt ze naar haar plaats terugverwezen? Daarmee wordt de verzoeking tot het symbool van de menselijke onafhankelijkheid en daadkracht.’ (Letters van het leven, p. 63).
Zeer, zeer lang is de weg om het woord in praktische daden om te zetten, schreef Louis-Claude de Saint-Martin – de onbekende filosoof – in De Mens van Verlangen. Het betreft de weg van het hart, die door middel van gebed wordt afgelegd. Wat hier wordt ‘bereikt’ en wat hier wordt ontvangen kan slechts in termen van innerlijke krachten worden verstaan.